Warm en zwetend van het rennen.
Ternauwernood ontsnapt aan een roedel hongerige hyena’s.
Aangevoerd door een sfinxachtige vrouwspersoon, ze was schitterend om te zien trouwens. Gladde zilvergrijze huid, je kon bijna niet naar haar kijken als de zon te fel scheen en via haar borsten terugkaatste. Ze had een manchete in haar rechterhand. Eigenlijk was het een te lomp wapen of maakte dat haar lijf nog veel sierlijker leek.
De schoonheid die ze uitstraalde vocht om de strijdlust die ze eveneens uitstraalde. Strijdlust die tot stilstand komt, wanneer ze met een voet op mijn borst, boven mij uittorent. Het lompe wapen voelt zwaar in het kuiltje van mijn keel. En met veel traagheid duwt zij het steeds breder wordende stuk staal, door de weerstand, door de stilte.
Beide vinden wij rust in de stilte.
Ik in mijn eigen bloedbad dat langzaam groter wordt. Zij in de hitte van de zon die alles opdroogt.