Vanaf de Vijzelstraat loop ik achter een gezin aan. Een met twee dochters. Haar haar in een staart waarbij de onderkant weer omhoog krult. In haar shorts die net haar billen bedekken, stapt zij over amsterdammertjes heen. Ze is twaalf, onschuldiger kan niet. Haar zus van twee jaar ouder heeft ergens schaamte opgepikt en draagt daarom een lange broek. Waarvoor het eigenlijk te heet is.
Over de terrassen wisselen warmte en wietlucht elkaar af. En in een vlaag ruik ik vlees dat ergens ligt te roosteren. Het ruikt zoet, als verse charsieuw. Die na het garen in de oven, wordt afgelakt en opnieuw wordt geroosterd. Voor de kleur, voor de glim en voor de smaak. Met hier en daar een klein puntje zwart. Puntjes die de meeste mensen eraf zullen snijden omdat ze niet weten dat het slechts ingedikte marinade is. Bommetjes, die in je mond, het vlees rijker maken. Die maken dat je moedig en vol verlangen uitkijkt naar het vervolg. Die zwarte stukjes. Mis ze niet. Ik mis ze wel.
En ik zal ze er niet af snijden.